Dat beweging goed is voor kinderen, weet vrijwel iedereen. Maar hoe richt je de buitenruimte op zo’n manier in dat je dit stimuleert? Expert Mirka Janssen geeft tips.

Mirka Janssen is lector ‘Bewegen in en om School’ aan de Hogeschool van Amsterdam. ‘De focus van ons onderzoek ligt op de schoolsetting,’ vertelt ze, ‘maar we richten ons ook op de kinderopvang.’ Zo geeft Mirka trainingen aan kinderopvangorganisaties en is ze onderdeel van het ontwikkelteam buitenruimte van het Expertisecentrum Kinderopvang.

Hoe staan bewegen en de buitenruimte met elkaar in verbinding?

‘Het mooie van de buitenruimte is – even heel simpel gezegd – dat je veel meer ruimte hebt dan binnen. Daardoor heb je de mogelijkheid om groot te bewegen, in verschillende variaties. Helaas zien we dat kinderen te weinig bewegen. Dat heeft effect op hun sociale, emotionele, persoonlijke en intellectuele ontwikkeling.’

Kun je iets meer vertellen over die invloed op ontwikkeling?

‘Bewegen is een natuurlijk middel om kinderen te stimuleren op meerdere ontwikkelingsgebieden. We weten uit onderzoek dat er wel tachtig positieve effecten van sport en bewegen zijn, zowel fysiek als mentaal. Als kinderen bijvoorbeeld betere motorische vaardigheden krijgen, kunnen ze vaker en beter meedoen aan spel. Zo is er meer contact met andere kinderen, en dat is meteen ook de sociale component; hoe ga je met elkaar om, welke afspraken zijn er bij een rollenspel.’

Heb je nog zo’n voorbeeld?

‘Beweging ondersteunt ook de werking van de hersenen. Als je de hele dag aan het leren bent, dan dutten je hersenen een beetje in. Beweging maakt je weer fris. Als kinderen regelmatig bewegen, ontstaan er meer en betere hersenverbindingen. Dat helpt vervolgens weer bij het verwerkingsproces van de leerstof. De waarde van bewegen komt dus terug op elk vlak, en dat kun je samenvatten in het welbevinden; de fysieke en mentale gezondheid van het kind.’

Hoe maak je een buitenruimte geschikt voor beweging?

‘Dat er een buitenruimte ís, is natuurlijk het belangrijkst. Je hebt ook echt geen indrukwekkende speeltoestellen nodig, je komt al een heel eind met kleine materialen zoals stoepkrijt. Het gaat vooral om de mogelijkheden die je creëert als pedagogisch medewerker.’

Vertel, hoe doe je dat?

‘Het belangrijkste is dat kinderen veel en gevarieerd bewegen. Zodat ze zoveel mogelijk verschillende motorische vaardigheden kunnen ontwikkelen. Springen, lopen, rennen, zwaaien, rollen, draaien, trekken, duwen, gooien, vangen, schieten, balanceren. En dat betekent dus dat je verschillende dingen aanbiedt in die buitenruimte, het liefst ingericht in zones, eigenlijk net als in binnenruimtes: hoeken waar een bepaald soort spel wordt aangeboden. Iets om op en af te klimmen, een plek waar ze snelheid kunnen maken met een loopfiets of step, enzovoorts.’

Wat kun je als professional nog meer doen om beweging te stimuleren?

‘Structuur aanbrengen. Er kan bijvoorbeeld wel een groot plein zijn op een BSO, maar als de voetballende kinderen dat hele plein in beslag nemen, hebben andere kinderen daar weinig aan. Er moet voor elk kind een plek zijn om te spelen. Ook is het belangrijk dat iedereen op zijn eigen niveau kan deelnemen. En het is goed om een vriendelijke, coöperatieve sfeer te creëren, waarin het niet altijd om competitie gaat. Zeker kinderen die wat minder vaardig zijn hebben daar behoefte aan.’

Je mag je er dus regelmatig mee bemoeien, als professional.

‘We kennen allemaal het beeld van een druk plein waarbij de pedagogisch medewerker slechts zit en observeert. Observeren is nodig hoor, zeker. Maar vaak is een actievere rol vereist, zodat je kinderen kunt helpen om tot spel te komen. Dat gebeurt nog te weinig in de kinderopvang en zou ook meer in het beleid verankerd moeten worden, wat mij betreft. Het belang van beweging zou in de visie en werkafspraken van de hele organisatie moeten terugkomen.’

Heb je verder nog tips?

‘Houd rekening met de sociale hiërarchie in een groep. Sommige kinderen zijn vaardiger of staan wat hoger op de sociale ladder en domineren daarom het spel. In zulke gevallen heb je echt iets te doen, als pedagogisch medewerker. Je kunt ervoor zorgen dat elk kind aan bod komt. Vaak is de omgeving al uitnodigend en uitdagend genoeg, maar is er begeleiding nodig zodat elk kind daarvan kan profiteren. Juist daarvoor moet je goed observeren. Je denkt al gauw: iedereen is in beweging, dit gaat goed. Maar als je beter kijkt, zie je dat de een volop meedoet en de ander niet. Iemand hangt bijvoorbeeld in het doel tijdens voetbal maar raakt nooit een bal.’

Hoe betrek je ouders hierbij?

‘Ouders hebben lang niet altijd evenveel kennis over bewegen als professionals. Denk bijvoorbeeld aan ouders die kinderen weinig laten lopen, wat slecht is voor de spierontwikkeling. Als professional kun je tips geven. Ook is het handig om ouders informatie te bieden over beweging op de kinderopvang. Ouders zijn soms bang dat hun kind valt en zich bezeert of vies wordt. Dan draait het om communicatie. Je kunt vertellen waarom beweging belangrijk is en vragen of ze oude kleding meegeven. Je kunt bevestigen dat je heel goed oplet tijdens het bewegen, maar dat vallen erbij kan horen, qua ontwikkeling. En als het je lukt om uit te leggen wat de waarde van beweging is, zullen ouders daar thuis misschien ook meer aandacht aan besteden.’

Blijf of de hoogte van het laatste nieuws via onze berichten

 

Bekijk de boekentips