Simon Hay is de drijvende kracht achter Pedagogische praktijk in Beeld (PiB). Wat zijn de nieuwste verbeteringen? En wat maakt PiB zo nuttig?

Als pedagoog verbonden aan het Expertisecentrum Kinderopvang en promovendus aan de Universiteit Leiden, besteedt Simon Hay veel tijd aan PiB, het digitale zelfevaluatie-instrument voor organisaties in de kinderopvang. Samen met collega’s zorgt hij ervoor dat het instrument de meest gebruiksvriendelijke, actuele en kwalitatief goede tool blijft om de pedagogische kwaliteit in de kinderopvang te meten.

We vragen hem naar de laatste ontwikkelingen.

Kun je eerst nog eens uitleggen wat PiB zo nuttig maakt?

Simon: ‘PiB geeft organisaties concrete feedback. Het instrument vertelt wat ze al goed doen in pedagogische kwaliteit, en wat ze nog kunnen verbeteren. Dat biedt pedagogisch medewerkers en coaches specifieke handvatten om te groeien. Maar ook het bestuur heeft er veel aan, omdat je alle rapportages op een hoger niveau weer kunt samenvatten. Dan zie je hoe je de strategie zou kunnen aanpassen. Hoe je een opleidingsplan kunt vormgeven. En als je het instrument meerdere jaren achter elkaar gebruikt, kun je ook nog eens naar de structurele ontwikkelingen kijken: wat zijn de pedagogische trends? Kortom, allemaal bruikbare informatie om grip op de pedagogische kwaliteit te krijgen.’

En dat gebeurt volgens een wetenschappelijke standaard

‘Dat is nog het belangrijkste. Het is niet zomaar een lijstje met vragen, in de volgende fase van mijn onderzoek gaan we het instrument ook echt wetenschappelijk toetsen. Zodat PiB werkt zoals het zou móéten werken. Dat is nogal een project, dus ik vind het niet zo gek dat het er eerst niet was. Het is mijn promotieonderzoek, dat duurt in totaal zes jaar. Ik begon in 2020 en ben pas eind 2025 klaar. Ik toets voortdurend bij de gebruikers of PiB, wat betreft inhoud en werkwijze, nog goed werkt.’

Waarom was het tijd voor een update van PiB?

‘De vragen in PiB waren grotendeels vragen die door de inspectie kinderopvang worden gebruikt. Aangevuld met vragen vanuit de NCKO-Kwaliteitsmonitoren. Maar de brondocumenten kwamen uit 2009 en 2011. Die waren inmiddels toch wat verouderd. Actuele onderwerpen zoals burgerschap, diversiteit en inclusie en voor- en vroegschoolse educatie kwamen onvoldoende aan bod. VVE is bijvoorbeeld heel specifiek gericht op peuters, op educatieve vaardigheden. Globaal zat dat al wel in PiB, maar nu nog concreter. Daarnaast was de formulering van de vragen soms onduidelijk. En het was nogal een uitgebreid instrument; het kon wel wat compacter.’
 

Hebben jullie dat allemaal zelf bedacht, of kwamen gebruikers van PiB hiermee?

‘Dat komt deels vanuit de praktijk. We hebben de gebruikers van PiB – dus pedagogen, coaches, managers en bestuurders en ook pedagogisch medewerkers – om feedback gevraagd: wat vind je ervan, wat kan beter, wat zijn je wensen? Daarnaast hebben we deskundigen zoals onderzoekers, medewerkers van de GGD, brancheorganisaties en oudervertegenwoordigers, eveneens ondervraagd. Over de pedagogische kwaliteit in Nederland, zelfevaluatie in het algemeen, en wat dat zou moeten betekenen voor PiB. Al die feedback zijn we nu aan het verwerken.’
 

Wat maakt PiB anders dan andere evaluatie-instrumenten?

‘Je merkt bij meetinstrumenten vaak dat ze zijn ontwikkeld vanuit een wetenschappelijke blik. Logisch natuurlijk, want het moet kloppen. Maar aan de vertaalslag naar de praktijk wordt doorgaans minder aandacht besteed. Wij hebben dat juist omgedraaid. We zijn echt begonnen vanuit de praktijk, en daarna kwam de wetenschappelijke toetsing. Daarnaast is het een digitaal instrument; zelfevaluatie gebeurde voorheen vaak op papier. PiB biedt op deze manier veel meer mogelijkheden tijdens het observeren en in de rapportages, en het instrument is zeer gebruiksvriendelijk.’
 

Hoe ziet de toekomst van PiB eruit?

‘Hoe meer onderzoek we doen, des te meer vraagstukken er komen bovendrijven. Er zijn nog zoveel dingen die we kunnen doen. Het finetunen van de rapportages bijvoorbeeld. En ondertussen houden we de ontwikkelingen in de kinderopvang in de gaten, zodat we met het Expertisecentrum een nieuw wensenlijstje kunnen maken. Over een tijdje komt er dan weer een vernieuwing, en dan toetsen we die versie. Zo ontstaat er een cyclus waardoor we continu meegaan in de ontwikkeling van de pedagogische kwaliteit in Nederland.’
 

Maar het is nu dus al een volwaardig instrument.

‘Absoluut. Wat ik zelf het allermooist vind, is dat het pedagogisch medewerkers helpt om scherp te krijgen wat ze goed doen en kunnen verbeteren. Daardoor nemen ze het heft in eigen handen om de pedagogische kwaliteit te waarborgen. We hebben het steeds over onderwerpen als personeelstekort en gratis kinderopvang, maar daar kunnen pedagogisch medewerkers op de werkvloer niets mee, met al die discussies. Door dit instrument hebben ze iets in handen waar ze meteen mee aan de slag kunnen. Dat blijkt een cadeautje.’