Vorige keer namen we met pedagoog  Josette  Hoex – die na ruim dertig jaar in het vak met pensioen gaat – de recente geschiedenis van de kinderopvang door. Nu richten we onze blik op de toekomst. 


Hoewel
Josette zeer enthousiast is over de huidige staat van de Nederlandse kinderopvang, weet ze ook dat er nog veel te winnen valt. In deel 1 van dit tweedelige interview bespraken we de ontwikkeling van onze branche tot nu toe. Vandaag nemen we de uitdagingen voor de toekomst onder de loep.

 

Wat zou je nog wensen voor de kinderopvang?

Josette: ‘Ik denk dat de kinderopvang nog veel meer moet gaan samenwerken met andere vakgebieden zoals het onderwijs, consultatiebureaus, kinderwerk, wijkteams en jeugdzorg. We kunnen elkaar aanvullen. Voor ouders en kinderen is de wereld ondeelbaar. Het ene moment gaan kinderen naar de voorschoolse opvang, het volgende moment steken ze de straat over en gaan ze naar school. En als ze daar klaar zijn, gaan ze weer naar de BSO. Voor kinderen is dat gewoon één dag, die ze toevallig op verschillende plaatsen doorbrengen. Hoe mooi zou het zijn als al die verschillende locaties verdieping bieden? Als het onderwijs meer begrijpt van wat de kinderopvang doet en andersom. Voor kinderen hoeft er dan niet steeds zo’n harde overgang te zijn, en voor ouders is het ook handig, die hoeven niet in verschillende talen over hun kinderen te spreken. In pedagogisch opzicht zou dat een grote vooruitgang zijn. Al zijn er ook risico’s aan verbonden.’

Zoals?

‘Wij hechten in onze samenleving nogal veel waarde aan het educatieve van kennen en kunnen, aan testresultaten en diploma’s. Het risico is dat de kinderopvang daarin meebeweegt. Dus dat de kinderopvang steeds meer op school gaat lijken. Dat zou ik heel jammer vinden. Dan worden pedagogische doelen namelijk educatieve doelen, en dat is echt iets anders. De kinderopvang is cruciaal om kinderen veerkrachtig en weerbaar te maken. Het draait veel meer om die persoonskenmerken, jezelf ontdekken, een karakter vormen. In het onderwijs wordt dat al gauw vertaald naar competenties, talenten. Dat hoort er allemaal bij, bij de ontwikkeling van het kind, maar is niet het hele verhaal. Dus als de verschillende gebieden samenwerken, moet het niet allemaal van één kant komen. Het onderwijs moet ook van de kinderopvang willen leren. Op school krijg je punten, cijfers of andere vormen van waardering. In de kinderopvang speel je, leer je en ontdek je. Daar moeten we heel zuinig op zijn.’

Wat staat ons verder nog te doen de komende tijd?

‘Ik ben in de loop der jaren positiever geworden over kindcentra. Het idee van een kindcentrum begon toch een beetje als marktvoorziening, daarom was ik kritisch. O jee, dacht ik, weer een manier om ouders aan het werk te krijgen. Maar inmiddels zijn die centra doorontwikkeld tot sterke pedagogische fundamenten die onze kinderen echt kunnen vormen. Daar mogen we veel meer ruchtbaarheid aan geven, wat mij betreft. En dat geldt trouwens voor alle kinderopvangorganisaties. Professionals mogen veel vaker uitdragen wat ze allemaal wel niet voor kinderen betekenen.’

Hoe ziet het kindcentrum van de toekomst er volgens jou uit?

‘Ik zou het mooi vinden als deze kindcentra een soort pedagogische kenniscentra van de verschillende wijken in Nederland worden. Beschikbaar en toegankelijk voor alle ouders en kinderen; een gebruikersrecht voor iedereen. Dat iedereen weet dat je niet alleen je kinderen naar een kindcentrum kunt brengen, maar dat je er ook terecht kunt voor advies. Dat je weet: dat is de plek waar mensen werken die verstand hebben van jonge kinderen en hun ontwikkeling. Dus dat je als ouder, of als opa en oma, ook gewoon tips kunt vragen, opvoedkwesties kunt voorleggen, dat je kunt binnenlopen om even te sparren over een bepaalde casus. Mijn tweejarige slaapt moeilijk, wat kan ik daaraan doen? Zo kunnen we misschien ook voorkomen dat we al te snel labels plakken. Opvallend gedrag wordt al gauw niet-normaal gedrag genoemd. Terwijl heel veel gedrag gewoon op het normale spectrum van kindontwikkeling valt. Ook lastige peuters en tegendraadse tieners horen daarbij. Het zou fantastisch zijn als ouders daar hulp bij – en voorlichting over – kunnen krijgen bij zo’n pedagogische kennisplek, gewoon om de hoek.’

Zodat ze altijd ergens terecht kunnen als er iets mis lijkt te gaan.

‘Ja, maar dat niet alleen. Ook om kansen te leren herkennen. Om met de hulp van professionals beter te zien hoe de ontwikkeling van een kind verloopt en hoe je daarbij extra steun kunt bieden. Het zou toch hartstikke fijn zijn als professionals de ruimte en tijd krijgen om daarover bevraagd te worden? Ze hebben niet voor niets al die kennis en ervaring. Het zou recht doen aan hun professionele status. Dan gaan we professionals hopelijk ook zien als de deskundigen die ze zijn. Ja, dat zou mijn hoop zijn voor de generaties die na mij komen. Maar daar kunnen we nu dus al mee beginnen. Laten we het vooral van de daken schreeuwen. Dat we in Nederland ontzettend veel professionals hebben die heel goed weten wat kinderen verlangen om uit te groeien tot leuke, prettige, gezellige, humoristische, sociale mensen die uiteindelijk onze medeburgers zullen worden. We mogen onze handjes dichtknijpen.’